Rhythm & Blues Night 2019 in Spot – De Oosterpoort

Get lucky

Een jongedame in een Nirvana-shirt is onze eerste act. Nona heet ze, en ze heeft een bluesband met een frisse sound meegenomen. Het is een beetje dromerig, maar wel met een vette bas. Bij het derde nummer, dat wat meer uptempo is, doemt een vergelijking met Amy Winehouse op; een nonchalante, laid back manier van zingen. ‘You and I’ is een sterk nummer, met dank aan het orgeltje op de achtergrond. Met hese stem verkondigt Nona dat het nummer ‘Albatros’ voor haar vader is.

Bij Catfish kan je het zweet bijna ruiken. De zanger zingt vanuit zijn buik, of tenen. Het is lome blues uit de UK, maar je ruikt de moerassen van de zuidelijke staten in de VS. Mooie dramatische sound, mede dankzij de melancholie toegevoegd door de tweede stem. Catfish speelt in de foyer van de grote zaal, wat deels een doorloop is en daardoor gepaard gaat met veel gepraat. Dat is zonde. Associaties hebben we met het oude Fleetwood Mac, en de zang heeft wel wat van de vocalen van Ugly Kid Joe.

De band van Lucky Peterson staat te soundchecken en dat belooft funky te worden. Een mooi bebaarde gitarist met hoofddoek trapt de eerste song af. Met een rauwe stem en een lekkere energie zorgt hij ervoor dat de zaal vol loopt met swingende swamp-blues. Als de daadwerkelijke zanger verschijnt, een zwarte man gekleed in wit, krijgt de band meer soul. Lucky Peterson groeide deels op in de nachtclub van zijn vader in Buffalo, waar onder meer Willie Dixon speelde. Al jong speelde hij samen met Etta James. Nu speelt hij achter een orgel de eerste songs. We denken aan de song ‘Soul Man’. Hij rijgt ze aan elkaar, lange nummers, lekkere beats en tomeloze energie. Bij het derde nummer zingt hij meer gericht naar het publiek: “Come and love me baby”. Deze man weet van geen ophouden. Het is heerlijk luisteren met je ogen dicht. De man krijgt de zaal aan het klappen en meedoen, met eerst één hand in de lucht en dan twee. Het wordt feest als Lucky achter het orgel vandaan komt en zijn mintgroene gitaar bespeelt. Opzwepende eindeloze blues. Telkens klinkt het weer anders, rond hetzelfde thema, met een andere kleur. We gaan maar vooraan staan, aan de zijkant. Ik word aangetikt, ik kijk naast me, en kijk recht in de ogen van Lucky! Met grote ogen kijkt hij me aan, speelt op zijn gitaar en geeft me de gelegenheid dit tafereel in me op te laten nemen. Ik geef hem een duim en een schouderklop en de man loopt spelend verder tot midden voor het podium. Hier bouwt hij een hele set op, geliefd door een publiek dat hem omarmt. Een deel van de toeschouwers gaat zitten, inclusief Lucky zelf. De band staat gewoon nog op het podium. Ongelooflijk zonde dat de helft van het publiek rondom Lucky bezig is met opnames te maken in plaats van de man te aanschouwen. Een intiem huiskamerconcert wordt het, met authentieke bleus pur sang, waarbij je de ellende van de oude katoenplantages bijna kan ruiken.

Bij Pokey La Farge staan de mensen al vroeg voor de nog dichte deur te wachten. De Amerikaan treedt alleen op, met twee gitaren en that’s it. Hij heeft mooie verhalen, van lekker eten in Groningen bij Wadapartja tot zijn laatste bezoek hier op Valentijnsdag in 2018. Hij doet denken aan de tijd dat er entertainment was op de schepen die Europeanen naar America vervoerden in de jaren dertig. Gehuld in een mooi donkerblauw jasje, een zwart-wit gestreepte broek, idem stropdas en afgedankte bootschoentjes. Pokey heeft een voorname manier van zingen, plechtig en doorleefd. Akoestisch is het, een beetje hill-billy en een beetje country. ‘Better Man Than Me’ swingt, en bij het vierde nummer suggereren we dat deze kraakheldere stem waar ook wel power in zit, als decor zou kunnen dienen in speelfilms. Oude en nieuwere nummers passeren de revue en aan het eind bedankt de zanger zijn trouwe fans. Mooi om altijd die bekende gezichten weer te zien. Hij verkondigt dat hij volgend jaar een nieuwe band gaat samenstellen. Times change en dan kun je maar het beste mee bewegen. Wij gaan mee Pokey en zien uit naar nieuwe avonturen.

Bij Mike Vernon & The Mighty Combo in de foyer bij de grote zaal zien we de eerste mensen dansen. Stellen, die dansen, zoals ze dat vroeger deden. Schitterend. Toepasselijk zingt Mike: “I can fix it”. Het meest swingende tot nu toe.

De file voor de binnenzaal maakt nieuwsgierig naar Joey Landreth, maar het duurt ons te lang. We kunnen onze nieuwsgierigheid bedwingen als we later een cd van deze artiest op de bar zien liggen, en die maar afgeven, voor de verdwaalde koper.

Ondanks dat iedereen voor de muziek komt, krijgen we ook mee wat mensen zoal doen in the middle of een festival met hun mobiel, van het bekijken van rare Holleeder foto’s tot het zoeken naar beschikbare domeinnamen. Nee het is niet leuk om te zitten en mee te krijgen hoe onmogelijk snel de verveling wordt gedood met mobiel geweld (en licht) in de stoel voor je. Nieuwe armoede is het, het niet kunnen uitleven van verveling. Ondanks dat Sass Jordan er gelijk in knalt, slaat bij ons hier juist de verveling toe. Ze beschikt over een hese stem en een echte rock ’n roll band.  Ze heeft haar sporen verdiend in de muziekwereld en met onder meer The Foo Fighters op het podium gestaan. We hoopten op vuurwerk, maar haken af. Het is ons te schreeuwerig, het mist bezieling en de muziek komt goedkoop over. Het heeft voor ons geen waarde wat hier gebeurd. Sass Jordan beweegt veel met haren en armen en het publiek, wat al niet van de meest dansbare soort blijkt te zijn deze avond, staat erbij als een dooie pier. Tja. Groningers houden niet van krijsende spierballenrock denk ik. Er wordt niet eens gefilmd. Godzijdank kunnen we door naar de entreehal.

We treffen de Graveltones uit London. Zanger/gitarist en drummer/zanger, meer is het niet, maar ze blazen je omver met windkracht 12. Hoe een tweetal zo’n gestroomlijnde herrie kan produceren is ongekend! Wat een fantastische energie! De gitarist speelt als Jack White en Jon Spencer, maar heeft een andere klank in zijn stem, met een bijzonder accent. Maar het beukt, ramt zweet en trilt en dreunt na. Het is erg snelle blues, vuig, rouw en snoeihard. Iemand uit het publiek roept “bangbang motherfucker bang bang”. Het refereert aan de song. Maar is zeker ook een aanmoediging om nog meer van dit soort heavy punk blues de hal in te slingeren. Zonder meer is dit het tofste tot nu toe, en bovendien staat het meest enthousiaste publiek hier. De twee artiesten sluiten af met een broederlijke omhelzing.

John Hiatt, Steve Earle, Johnny Cash of Bob Dylan. Malcolm Holcombe heeft genoeg eigenheid om met meer dan één beroemde loner vergeleken te worden. Deze grijsaard met staart en bakkebaarden staat aan de zijkant van de samenleving. Je ziet de thema’s die hij gaat bezingen al gelijk aan zijn voorkomen en wij krijgen terstond zin in een sigaret en een glas whisky. Of drie. Het is fluisterend, poëtisch wat hij brengt, solo met enkel een gitaar. De eerste nummers slaakt hij elk laatste woord van een tekstregel uit alsof het z’n laatste adem is. Bij het derde nummer gaat Holcombe echt zingen en het nummer erop zien we zelfs de security dansen. De zanger heeft geestige praat, over relationele interventies als bankleningen en de left-over criminals die niet naar Australië werden gestuurd maar naar Amerika om daar het dna te zijn waar later een president uit voort is gekomen. Holcombes teksten zijn duister: ”I am deep below the sunshine,” en: “The heart of the dead leaves you empty.” Alles klopt bij deze blues.

Het kopt ook bij de Britse Aynsley Lister, die erg professioneel overkomt. Hij brengt stevige bluesrock en krijgt de halve foyer aan het zingen. Respect verdient de act met een uitgesponnen bluesy, maar krachtige versie van ‘Purple Rain’.

De Wolff is een band van grote klasse. Geankerd in de jaren zeventig brengen ze bezieling uit die tijd over. Ze rijgen muzikale stukken bijna als een rockopera aaneen zonder dat het erg is niet te weten waar een nummer stopt. De zang is niet verkeerd, maar verdient geen hoofdrol en krijgt die ook niet. De muziek, gitaar drum en orgel wordt zo gepassioneerd bedreven dat het geen enkel gemis is als er tien minuten lang niet wordt gezongen. Het is vuurwerk, bijgestaan door de kicks in de lucht van Pablo, gevoelig, dynamisch en experimenteel. Pablo speelt met de knoppen van zijn apparatuur als een geluidsfreak en de drummer drumt in solo zo heftig dat hij met drumstel en al bijna aan de wandel gaat. De jongens moeten eerst kennis hebben gemaakt met Jimmy Hendrix, Santana. Jimmy Paige en Pink Floyd voor ze hebben leren praten. DNA blues dit, wat een trip.

De blues van Sue Foley wordt tegen dit decor een beetje grijze-muizen-blues. Ze kan verdienstelijk spelen, maar het is wel wat voorspelbaar. Wie houdt van de blues van Clapton uit de latere tijd zit hier goed. Foley is een gitaarvirtuoos, maar wel binnen de bekende kaders.

Met kaders en hokjes heeft Lee Bains III niet zo veel. Had elke minderheid maar een vertegenwoordiger als deze jonge gast met pet uit het zuiden van de VS die hier punkblues uit de grond stampt met The Glory Fires waar menigeen niet stoïcijns naar kan staan kijken. Compacte songs maken mensen aan het dansen, springen en zijn politieke statements schudden iedereen wakker. Kritiek op Amerikanen die niet van immigranten en vrouwen houden, en alleen de kerk bezoeken als er een schietpartij is geweest. Bains staat ineens tussen het publiek, heeft zijn gitaar aan een bezoekster gegeven en zingt de longen uit zijn lijf. Het meisje is blij. Het klinkt een beetje als de Yahoo’s wat ze doen. Erg bevlogen gasten, activistisch, maar fijn om met deze energie de nacht in te gaan.

Het was een avond met blues in allerlei varianten, waarbij de meest experimentele vormen, dus de meest afwijkende exponenten, de beste waren. In het klein The Graveltones en in het breedst DeWolff. En de fysieke bezieling van de blues werd bijna aandoenlijk verkondigd door Lucky Peterson, want wat je ellende ook is, van stoppen is geen sprake.

© Marten Siegers | All Rights Reserved

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *